Vol trots laat Ladis ons zijn vloot zien: twee groen geverfde boomstammen, met een soort zijwieltjes voor stabiliteit. Eén van de kano’s is zelfs uitgerust met een zeil: een oude doek vol gaten. Dan volgt de vraag: “Gaan jullie mee de zee op?”
(luister dit verhaal ook als podcast:)
Even kijken we elkaar aan. Is dat wel een goed idee? Maar als we de lokale visser zien glunderen, kunnen we niet meer weigeren. “Natuurlijk willen we dat!” Vincent pakt de kano en ik ga met Ladis een stukje ‘zeilen’. Onze gastheer Hendrikus blijft, samen met een aantal ongelovige toeschouwers, op het strand achter. Ze stoten elkaar aan en zeggen: “Gaan ze écht de zee op voor hun plezier? Niet om vissen te vangen?”
Het eerste stuk verloopt voorspoedig. Er staat een lekker briesje, en de Flores Zee houdt zich – zoals altijd – mooi rustig. Met z’n drieën zingen we de hele oversteek liedjes van Michael Jackson. Zeilen op z’n Indonesisch voelt misschien nog wel meer ontspannen dan op de Friese meren. Na een klein uurtje komen we in de luwte van een onbewoond eiland. Op het rif onder ons zwemmen tropische vissen en zeeschildpadden, en in de bomen boven ons hangen honderden vliegende honden rustig te slapen.
Als we halverwege zijn, begint Vincent
vanuit de verte te schreeuwen:
“Ik krijg water binnen!”
Vincent stelt voor om van kano te ruilen; hij wil ook weleens ervaren hoe het is om te zeilen. Ladis vindt het prima, staat zijn mini-zeilboot af en gaat samen met mij roeien. Pas als we weer terugkomen op volle zee, zien we het onweer.
Het hangt recht boven het vasteland, zo’n 3 kilometer verderop. De wolken zijn donker, en het water onstuimig. We vragen Ladis wat te doen. Zijn ogen verraden lichte paniek. Toch zegt hij resoluut dat we het beste zo snel mogelijk naar huis kunnen varen.
Na geen drie seconden later krijgt de aanzwellende wind vat op de zeilen van Vincent. Hij schiet vooruit, en wij ook: Gelukkig hebben we de wind in de rug. In de verte, boven het vasteland, zien we de eerste blikseminslagen. Misschien halen we het nét.
Als we halverwege zijn, begint Vincent vanuit de verte te schreeuwen.
“Ik krijg water binnen!”
En inderdaad, terwijl de regen met dikke spetters uit de lucht klettert, zien we zijn kano steeds een beetje verder de zee in zakken. Ik probeer in te schatten hoe lang het nog duurt voordat we er zijn. 10 minuten? 15? Ladis, die voor me zit, begint als een gek naar zijn grootste bezit te peddelen. Het is een race tegen de klok, maar dan wordt de kleur van de bodem opeens lichter, en horen we gejoel vanaf het strand. We zijn er bijna! Vincent springt al uit zijn mini-titanic. En ik verwacht dat Ladis hetzelfde zal doen, om samen met Vincent de laatste meters zwemmend te maken, en zijn paradepaardje van de ondergang te redden. Maar in plaats daarvan kijkt hij me smekend aan, terwijl hij met zijn bibberende arm naar zijn andere kano wijst.
“Mister Tony, please…”
Ik kijk hem niet begrijpend aan. Hij is toch een visser? Dan heb je toch een zwe…
“Mister Tony…” zijn schudddende handen gevouwen, alsof ik de Heer ben.
“ I can not swim”