De golven groeien elke minuut. Wat een halfuur geleden begon met lichte deining, zijn nu al sets van meer dan twee meter hoog. Tot mijn grote verbazing laat Hugo nog steeds aan het roer staan. “Gewoon koers houden!”
Als een windsurfer stuur ik door de blauwe muren heen. De plank, inmiddels uitgegroeid tot een woonhuis van meer dan 10 meter lang, golft op en neer. Windvlagen vragen om tegensturen, tenminste, zo heb ik dat ooit bij NSSV Aeolus geleerd. Anders slaan we om. Nu moet ik precies het tegenovergestelde doen.
“Stuur maar mee, dan krijgen we snelheid. De boot waait toch niet om.” Ik weet niet wat ik meemaak. Zou het echt? Ik voel de wind aan de zeilen trekken. Dit keer vecht ik er niet tegen. Het resultaat is bizar. We gaan steeds sneller, steeds schuiner, tot ik niet meer recht kan staan en met één been balans moet zoeken op de reling. Maar het werkt: we houden snelheid. En – nog veel belangrijker – de koers om straks de westkant van het groene Sao Miguel te passeren. Daarna is het één rechte lijn tot IJmuiden.
“Bizar, ik ben ook helemaal niet zeeziek!”
Met een big smile blijf ik sturen, tot Hugo gebaart dat het genoeg is.
“Het gaat toch prima?”
“Ja, maar sturen is heel vermoeiend. We gaan de komende twee weken niet 24 uur per dag aan het roer staan. Daarvoor hebben we een autopilot.”
“Heb je wel zo’n pilletje genomen?” vraagt Hugo nog.
Ik probeer te knikken, maar zelfs dat lijkt geen goed idee meer.
De kaptein drukt op een paar knopjes en verrek… Het stuur doet het werk. 285 graden. West Zuid West. Totdat we overstag gaan.
“Ga maar zitten en geniet nog maar even van het uitzicht. Dit is het laatste land dat we de komende acht dagen zullen zien”
Ik kijk naar Sao Miguel, dat elke paar seconden ritmisch aan stuurboord verschijnt en verdwijnt. Langzaam wil ik me overgeven aan de deining van het schip. Maar dan gebeurt het. Het gevoel dat ik ken van de overtocht van Tarifa naar Tanger. Van Fishguard naar Rosslare. En nog het meest van die keer op de noordzee op Tallship de Wylde Swan, toen ik met 36 anderen over de reling hing.
“Heb je wel zo’n pilletje genomen?” vraagt Hugo nog. Ik probeer te knikken, maar zelfs dat lijkt geen goed idee meer. Binnen een paar minuten offer ik mijn ontbijtgranen aan Poseidon. Na een kwartier lig ik op bed. Niets lijkt te helpen tegen alles dat tolt en draait. Vanbinnen en vanbuiten. Ogen sluiten en overgeven. Figuurlijk en letterlijk.
Op mijn nieuwe zeilpak nog wel.







