We zijn er gloeiend bij. De boswachter, die komt aangereden in zijn grote jeep, gaat ons een boete geven voor wildkamperen. In plaats daarvan gebeurt er iets geks: “Willen jullie meekomen naar het strand? Ik heb jullie hulp nodig!”
(luister dit verhaal ook als podcast:)
Snel pakken we de tent in, en volgen hem naar het gisteren nog zo verlaten stuk kust. Daar staan 30 auto’s opeengepakt. We zien locals die hun wetsuits aantrekken, en van alles richting het water verplaatsen: handdoeken, brancards, teilen. Iedereen is geobsedeerd door wat er aan de andere kant van de duinen plaatsvindt: er liggen een stuk of tien levende dolfijnen op het stand. Zonder onze hulp zullen ze het niet overleven.
Een vrijwilliger wijst ons een zeezoogdier toe. Met 4 onbekenden lopen we het water in, dat steeds meer begint te zakken. De bovenkant van de grote vis voelt leerachtig. Droog. Te droog.
“Blijf water over haar heen gooien!” horen we vanaf de kant, waar steeds meer mensen toesnellen. Het is nodig. We zien een nieuwe dolfijn naast ons aanspoelen. Het lijkt wel een collectieve zelfmoord. Maar waarom?
Wat kunnen we doen? Opnieuw helpen?
Maar helpen we dan wel? Of kunnen we beter
de natuur haar gang laten gaan?
“Nog even en het getij komt weer omhoog. Dat is onze kans” zegt één van onze mede-bewateraars. Dus blijven we de 400 kilo wegende tuimelaar voorzien van genoeg zout water. Af en toe spuit ze van dankbaarheid een zilte spray uit haar luchtgat. Of lijkt dat maar zo?
Wanhopig probeer ik contact te maken met de gestreste zeebewoner. Wat zou er in haar omgaan? Is ze, samen met haar groepsgenoten, ergens bang voor? Is deze groep dolfijnen besmet met een virus, dat ze heeft verzwakt? Of zijn ze simpelweg verdwaald in ondiep water? Haar ogen staan dof. Er valt weinig uit af te lezen.
Als het tij keert, voelen we haar logge lichaam langzaam lichter worden. In de eerste hoge golf draaien we het om, richting de zee. Bij de tweede golf krijgt ze een zetje. En dan…
Tot mijn grote verbazing begint ons protegé, dat een uur geleden op sterven na dood was, langzaam weg te zwemmen. We zien haar silhouet steeds kleiner worden in het blauwe water. We juichen. Het is ons, als eerste team, gelukt om de natuur een handje te helpen. Op naar de volgende!
Maar dan gebeurt er opnieuw iets onverwachts. Onze landdrenkeling keert om. Met hetzelfde slakkengangetje waarmee ze wegzwom, komt ze nu weer naar ons toe. En weer vindt ze een plek in het ondiepe water.
Wat kunnen we doen? Opnieuw helpen? Maar helpen we dan wel? Of kunnen we beter de natuur haar gang laten gaan?
Er ontstaat een discussie, waarbij iedereen, als vanaf een eiland, zijn eigen mening ventileert. Niemand heeft een goed antwoord, op dit ondoorgrondelijke geheim van de zee.