Het geluid houdt het midden tussen een varken en een parkiet. Veel belangrijker nog: het komt ongeveer een halve meter naast me vandaan. Wat zou het kunnen zijn? Terwijl ik de ongenode gast naast mijn tent door het duister hoor kruipen, krijg ik een donkerbruin vermoeden.
“HOIOINWSK“
Opnieuw dat hoge, knerpende, nerveuze geluid. Ik weet het bijna zeker: Het is een wild zwijn. Ik zag er net al één, toen de tent al bijna stond, door het pas gedorste tarweveld rennen. Het leek alsof ze een touw achter zich sleepte. Maar bij nader inzien, bedenk ik me nu pas: Dat was haar kroost, dat haar op de voet volgde, en sporadisch zichtbaar door de gekorte aren bewoog.
Ooit had ik een vriendinnetje, dat was opgegroeid op de Veluwe. Tijdens een bezoek aan haar ouders, gingen we op een warme juniavond het bos in. Daar zagen we een moederzwijn, zeer waakzaam over haar nageslacht. “Pas op” fluisterde ze “Nooit tussen moeder en jonkies in staan. Anders ramt ze haar slagtanden gelijk je beenslagader in”
Opeens voelt het tentdoek heel dun.
Zouden ze weten dat ik hier lig?
Haar waarschuwing weerklinkt een paar keer door mijn schedel. Overal om me heen hoor ik babyzwijnen ritselen, rondscharrelen, roepen om hun moeder. En ik lig er midden in! Opeens voelt het tentdoek heel dun. Zouden ze weten dat ik hier lig? En zo ja, zouden ze me in de gaten houden? Ik hou me zo stil mogelijk.
“Wat doe ik hier eigenlijk, zo ver van huis?”
“Waarom moet ik zo nodig wildkamperen, als een zwerver?”
“Kan ik niet een keer volwassen worden, in plaats van dit soort gekke reizen te maken?”
Gedachten schieten door mijn hoofd. Ik had dit natuurlijk kunnen voorkomen. Ik had het natuurlijk allemaal anders kunnen doen. Maar gisternacht om half 4 heb ik onder het genot van keiharde techno gezworen niet meer op een camping te overnachten. En als ik elke keer een hotel neem, dan is mijn portemonnee snel leeg. Dus lig ik nu tussen de wilde zwijnen.
Opnieuw luister ik aandachtig.
Af en toe een veroordelende gedachte. Af een toe een nachtdier. Na een tijdje keert de rust, en daarmee het vertrouwen in een goede afloop, enigszins terug. Ik realiseer me, dat ze niet zoveel van elkaar verschillen, de zwijnen en de hersenspinsels. Het enige wat ze doen, is af en toe voorbijkomen. Het slechtste wat ik zou kunnen doen, is in paniek raken. Dan reageren zij ook met paniek. Het beste wat ik kan doen, is rustig blijven liggen. Dan laten ze mij ook met rust.
Met die realisatie, val ik langzaam in een diepe slaap. Een slaap zonder paniekerige gedachten. Zonder wilde zwijnen. En gelukkig ook zonder techno.