Skip to main content

“Ven aquí!” gebaart de jongen achter de toonbank. Zijn uitnodigende glimlach smelt mijn laatste beetje terughoudendheid. Tussen trossen tomaten en kisten meloenen baan ik me een weg naar hem toe. Maar als ik zie wat er op het kassascherm staat, wil ik liever weer wegfietsen.

De jongen, die als twee druppels water op Carlos Alcaraz lijkt, wijst enthousiast. Op een Facebook pagina in een taal die ik niet ken, zie ik mensen op zee dobberen. Geen luxe zeiljachten, maar verroeste schepen in vale kleuren. Geen zwembroeken en bikini’s, maar hoofddoeken, zuigelingen in draagdoeken, een enkel reddingsvest, klapperend in de gierende wind.

Toptennissers zoals Alcaraz zijn vaak gezegend met een hoog IQ. Deze jolige jongeman waarschijnlijk niet. Waarom sta ik anders achter zijn toonbank, terwijl er andere klanten willen afrekenen?

In mijn gebrekkige Spaans leg ik uit dat ik inderdaad graag die Middellandse Zee wilde oversteken. En dat dat, gezien de huidige situatie in Libië en Israël, niet zo’n goed idee meer is. Alcaraz doet alsof hij het snapt, maar vertelt vervolgens enthousiast verder over zijn eigen illegale bootreis uit Algerije, en hoe blij hij is om hier in de winkel van zijn oom te werken. Nouja, werken…? de rij groeit gestaag, maar dat lijkt de jongeling niet te deren.

Deze Carlos lijkt niet door te hebben dat ik, de surfende fietser die alleen een paar bananen komt kopen, een heel andere reis maak.

“Mira, mis amigos!” gaat hij trots verder. Hij start een ander filmpje van een paar vluchtelingen, die eindelijk het vasteland van Europa hebben bereikt. De vermoeidheid van het voeren van een strijd op leven en dood is in hun ogen te lezen. Deze Carlos lijkt niet door te hebben dat ik, de surfende fietser die alleen een paar bananen komt kopen, een heel andere reis maak.

Ietwat radeloos hou ik mijn tros bananen omhoog. Met evenveel vrolijkheid en toewijding als bij het facebooken daarnet, legt hij ze op de weegschaal. De bootvluchteling wordt weer groenteman, het scherm weer een kassa.

“Gracias amigo” zwaai ik naar hem, als ik mezelf weer naar de juiste kant van de toonbank heb gewurmd. Hij leunt naar voren, high-fivet mijn zwaaiende hand, en gaat dan verder met het afrekenen van alle geduldig wachtende peren, perziken en sinaasappels.

Terwijl ik afdaal naar de haven van Bilbao, blijf ik de vale kleuren en de roest zien. In stoplichten, in fabrieken, in voorbijgangers. Zelfs in mezelf. In ons allemaal schuilt een vluchteling. Of – als je misschien niet heel snugger bent – iemand die alleen op zoek gaat naar iets beters.

Ik zoek nog steeds. Gelukkig heeft Carlos het al gevonden.