Skip to main content

Onvergetelijk, dit avontuur. Al ben ik wel kwijt welke dag het is. Zondag? Terwijl mijn hut me nogmaals door elkaar schudt, trek ik mijn zwemvest aan. Maandag? Ik grijp me vast aan de deurpost. Dinsdag? Zwalkend kom ik omhoog.

Het daglicht op het dek werkt bevrijdend, alsof iemand het raam in mijn schedeldak open zet. Ik zie de horizon dansen, net zoals gisteravond, toen ik bij zonsondergang voor het eerst weer wat voedsel binnen kon houden. Dan moet het… Dinsdag zijn. Een gewone dinsdagochtend met een ongewoon uitzicht: het midden van de Atlantische Oceaan.

Zeeën van golven, tot de horizon en verder. Geen boot, geen wolk, zelfs geen zeemeeuw meer te zien. Alleen maar soorten blauw. De afgelopen 48 uur – waarvan ik er zo’n 40 misselijk en met ogen dicht doorbracht – hebben de chaos van het land versimpeld naar dit ongewone bestaan: wachten tot we er zijn, met 10 kilometer per uur.

Opeens zie ik een rare vorm recht uit het water opstijgen. Het lijkt wel een boomstam. Even knipper ik met mijn ogen. Het is er nog steeds. Dan verdwijnt het weer onder water. Zie ik het goed? Ja hoor, daar is hij weer, een meter of 15, 20 van ons vandaan. Pats! Met een klap op het wateroppervlak verdwijnt hij weer. Lagen van gedachten schuiven over elkaar heen. Dit moet… Nog één keer een enorme waterfontein, en hij duikt onder…. Een walvis zijn.

Ik voel ze mijn onderlichaam tegen een kastje smijten, waardoor mijn achterhoofd tegen iets nog veel harders wordt gekatapulteerd.

Na nog een hoopvol kwartier turen naar de horizon, daal ik weer af. De chef in me wil graag ontbijt maken en serveren, ook aan kapitein Hugo. Dat blijkt een uitdaging. In een boot waarin alles constant heen en weer schommelt, kost het al extreem veel moeite om een paar lepels Griekse yoghurt vanuit een emmer in een schaaltje te scheppen: Deksel eraf – die vliegt gelijk op de grond en schuift door naar de hoek. Met één hand mezelf vasthouden en ook naar die hoek, deksel oppakken en in de gootsteen leggen, waar de bakjes en emmer ook…

Opeens vlieg ik door de lucht. Ik wil ik de keuken staan, maar beweeg juist steeds verder weg. De krachten van Neptunus hebben andere plannen met me. Ik voel ze mijn onderlichaam tegen een kastje smijten, waardoor mijn achterhoofd tegen iets nog veel harders wordt gekatapulteerd. Zelfs het hout schrikt, als de doffe klap mijn hersenen nóg meer versuft.

Een half uur later lig ik weer op bed in mijn verduisterde hut. De symptomen van zeeziekte lijken verdacht veel op die van een hersenschudding. Alles draait en ik het liefst alleen maar slapen.