De blik in de ogen van de oude man blijft onbewogen. De warme ontvangst die andere pelgrims hier in Irun ten deel valt, verdien ik duidelijk niet. “Ik heb je fietskar gezien. Jij bent een surfer. Je mag hier vanavond niet slapen”
Ik kan me een fijner begin van de Camino del Norte voorstellen. Blijkbaar ben ik niet vroom genoeg, om deze eeuwenoude weg op mijn manier af te leggen. Als je het goed doet, kent een bedevaart vele uitdagingen. Maar op het officiële startpunt al worden teruggefloten? Dat had ik niet verwacht. Even ben ik uit het veld geslagen. Dan herpak ik me – in mijn beste Spaans, want de man weigert een andere taal me te praten:
“Maar ik ben al 300 kilometer op de camino. In Auvillar, een van de belamgrijkste stops op de Camino Francis (de hoofdroute naar Santiago de Compostella) waar ik toevallig belandde, werd het allemaal duidelijk: dit is mijn weg”
“En waar ga je morgen heen? A LA PLAYA??”
Nors slaat de man zijn armen over elkaar. Hij kijkt me aan alsof ik een waardeloze bedrieger ben, een profiteur van het netwerk van herbergen op donatiebasis, waar je overal langs deze route kan slapen.
“Oké, ik snap dat deze herberg voor wandelaars is. Maar mag ik dan op zijn minst het pelgrimspaspoort van u kopen? Dan kan ik mijn eigen camino doen”
Het oude houten bureau kraakt als de gezette senex langzaam voorover buigt. In een lage, belerende toon komt hij steeds iets dichterbij: “Paspoorten verkopen we niet. Die GEVEN we. Aan ECHTE pelgrims”
Hier komt mijn laatste troefkaart,
maar wel de meest echte, oprechte.
Niet iedereen hoeft dit te weten
Bijna omvergeblazen leun ik op de achterpoten van mijn stoel. Kijk omhoog naar het TL licht aan het plafond. Hier komt mijn laatste troefkaart, maar wel de meest echte, oprechte. Niet iedereen hoeft dit te weten. Zeker deze prekende poortwachter niet.
“Vorig jaar is mijn vader overleden. Onderweg met mijn surfboard naar de playas van Sardinië, realiseerde ik me, dat ik dat nog niet volledig verwerkt heb. Ik wil daar graag op de camino, met zijn heilige energie, aandacht aan besteden”
Aan de overkant van de balie volgt een diepe zucht. Nog steeds niet geheel overtuigd, bromt de beer, met de leesbril op zijn paperassen gericht:
“Pasaporta”
Wat volgt is een onstuimige nacht, op een kamer tussen 20 snurkende onbekenden, die pas aan het simpele ontbijt een gezicht en verhaal krijgen. Om half 8 ‘s ochtends worden we op straat gezet. Het is 10 graden, en nog donker. Als ik als laatste pelgrim met mijn fiets en surfboard de kou tegemoet rol, kan ik het niet nalaten om de norse nestor een goedbedoelde “muchos gracias” te tonen voor zijn toewijding.
En dan voltrekt zich het eerste wonder van mijn bedevaart. Bijna onhoorbaar, maar wel oprecht, klinkt de alom bekende pelgrimsgroet, waarmee iedereen behalve ik al door deze engelbewaarder is gezegend:
“Buen Camino”